Trechterspinnen

Familie Agelenidae


Eratigena atrica. Deze mannelijke huisspin jaagt in de herst velen de schrik aan als hij door de huiskamer rent.

Home <------

In Nederland ongeveer 28 bekende soorten in acht genera beschreven. De meeste spinnen die tot deze familie behoren hebben lange spintepels.
Tot deze familie behoort de welbekende renspin, ook wel bekend als huisspin. Deze spin behoort tot het genus Tegenaria. Een ander veel voorkomende spin is de "gewone doolhofspin" of labyrintspin, Agelena labyrintica, die opvallende horizontale webben van ongeveer 10 bij 10 cm in struiken weeft.
Deze spinnen weven een buisvormige vluchtplaats aan één kant van de horizontaal gebouwde mat. De mat bevat geen kleefstof maar is vervaardigt van een zeer fijn spinsel waarin vele kris kras lopende draden zijn aangebracht. Als een prooidier op de mat terechtkomt dan snelt de spin er naar toe en sleept de prooi naar haar vluchtplaats waar ze het slachtoffer verorbert.
De ei-cocon wordt in de buisvormige vluchtplaats bewaakt door zowel het mannetje als het vrouwtje.


Genus Agelena / Allagelena


Agelena labyrinthica, gewone doolhofspin, man

Tot dit genus behoren in Nederland drie soorten.
Ze leven op een horizontaal geweven web tussen het gras, struikgewas of boomwortels.
Het kop-borststuk is plat en ze hebben lange harige poten.
De spin maakt een schuilplaats in een tweede buisvormige web in de buurt van het vangmatweb.
Het genus Allegelena kent bij ons maar een soort; Allagelena gracilens, kleine doolhofspin, en lijkt sterk op Agelena labyrinthica, gewone doolhofspin.

Agelena labyrinthica vrouw en man

Agelena labyrinthica vrouw en man. De spin maakt haar web tussen lage vegetatie en struikgewas. Het wijfje bewaakt haar jongen tot zij sterft. Een leuk artikel over de doolhofspin hier Doolhofspinartikel

Agelena labyrinthica vrouw Agelena labyrinthica man
Allagelena (Agelena) gracilens Agelena gracilens
Allagelena gracilens lijkt sterk A. labyrinthica maar is kleiner met een lengte tussen 5 en 10 mm.
Allagelena (Agelena) gracilens met nog nauwelijks zichtbare tekening
Allagelena (Agelena) gracilens

Agelena similis lijkt in uiterlijk, levenswijze en webbouw veel op Agelena labyrinthica, zoals haar naam (similis = gelijkend op) ook al zegt; maar zij is kleiner, later volwassen en haar web is niet zo stevig; bovendien is zij ook aanmerkelijk zeldzamer.

Allagelena (Agelena) gracilens Allagelena (Agelena) gracilens

Genus Eratigena and Tegenaria

Deze spin vindt vaak de dood in doeken, bezems en stofzuigers. Eratigena is bij ons bekend onder de naam huisspin of renspin.
Ongeveer elf soorten Eratigena zijn er beschreven in NW-Europa.
Bijna alle soorten maken een horizontale mat van fijn spinsel met een buisvormige schuilplaats aan één kant van de mat.
Van vrouwtjes die in woonhuizen leven is bekend dat ze meerdere jaren oud kunnen worden.
De spin brengt het overgrote deel van de tijd door op haar web.
In de late zomer en de herfst gaat het mannetje op zoek naar een vrouwtje.
De langbenige spin jaagt ons dan soms de stuipen op het lijf als hij met grote snelheid door het huis rent.
Mannetjes brengen na de copulatie enkele weken door met het vrouwtje.
Het vrouwtje bewaakt haar eizakjes tot de eitjes uitkomen en de jongen de moeder verlaten.


Eratigena (Tegenaria) atrica, gewone huisspin, heeft een lengte van 6 and 10 mm. De tekening is variabel.

Eratigena atrica
Close-up van Eratigena atrica onze huisspin
Eratigena atrica man en vrouw
Eratigena atrica man links en vrouw  
Eratigena atrica

Eratigena atrica
Eratigena atrica in haar web

Tegenaria atrica

Deze spinnen leefden vroeger in en nabij grotten. Ze kunnen vrij snel voortbewegen op hun lange poten en leven van kleine lopende insecten die met hun poten verstrikt raken in het web.

 

Onder
Eratigena atrica mannetje. Deze enorme spin werd gevonden in de kelder van het laboratorium waar ik werk. Let op de wespenkop op de achtergrond om een idee te krijgen hoe groot hij was.

Eratigena atrica
Tegenaria agrestris
Jongen na een vervelling. Let op de lege velletjes. Eratigena agrestris

Eratigena (was Tegenaria) agrestris, veldtrechterspin, is bekend in de USA als Hobo spider.
Zij wordt ook wel Tegenaria aggressive of 'agressieve huisspin' genoemd.
Deze spin is waarschijnlijk door de 'Pelgrim fathers' naar de USA gebracht en volgens verzonnen verhalen is hij geëvolueerd tot een agressieve spin met een beet die weefselbeschadiging veroorzaakt.
Zij werd in 1930 voor het eerst ontdekt en is sinds 1960 in de 'Pacific North West' de meest algemeen voorkomende huisspin geworden omdat ze daar bijna geen natuurlijke vijanden heeft.
De spin Tegenaria gigantea = atrica schijnt haar enige vijand te zijn.
Zie ook: Hobo spider site. voor de enge verhalen
Recente gecontroleerde studies van Bennet en Vetter tonen aan dat de slechte verhalen over de spin onjuist zijn.
Vaak wordt de spin beschuldigd buiten de streken waar zij leeft wat al duidt op onjuiste beschuldigingen.
de boodschap van deze studie is: "The hobo spider does not cause necrosis" of te wel "Eratigena agrestris veroorzaakt geen necrosis (weefselbeschadiging)".

Eratigena atrica / duellica Eratigena atrica / duellica

Eratigena atrica / duellica (gigantea)
©Lionel Dabat

Eratigena atrica/ duellica)
by Mick Thomson
Tegenaria atrica Tegenaria atrica
Eratigena atrica Eratigena atrica
Tegenaria Tegenaria
Tegenaria ? man Tegenaria ? man

Genus Histopona

In ons land komt een een soort voor, Histopona torpida, de slanke bostrechterspin. Ze zijn 5 and 7 mm groot.
Ze jagen op de grond tussen stenen en hout in de omgeving van bossen.

Histopona torpida Histopona torpida
Histopona torpida (NP Hoge Veluwe) Histopona torpida

Genus Tegenaria

 
Tegenaria ferruginea
Tegenaria ferruginea
Tegenaria ferruginea
Tegenaria ferruginea

Tegenaria ferruginea, bonte trechterspin, heeft op het achterlijf een bruinrode band lopen.
de vrouwtjes kunnen 14 mm lang worden en de mannetjes 11 mm.
Ze worden aangetroffen in bossen en boerderijen in holen en spleten van hout of steen.
Ze zijn vrij algemeen in NL en actief van mei tot oktober.

Tegenaria ferruginea

Tegenaria ferruginea

Tegenaria ferruginea
Tegenaria ferruginea
Tegenaria ferruginea with egg-sac
Tegenaria silvestris
Tegenaria ferruginea with egg-sac (Hans Jonkman)

Tegenaria silvestris, steentrechterspin komt in zuiden van NL voor in bosranden. Abdomen heeft bruine middenstreep omgeveb door paren lichtbruine vlekken. Ze zijn 5 - 9 mm lang

Tegenaria_parietina

Tegenaria_parietina

Tegenaria parietina, grote huisspin, man.

Tegenaria parietina man

Zoals haar naam al aangeeft een forse spin die sterk op Eratigena atrica maar heeft opvallend lange poten. Ze komt ook voor in huis maar in het zuiden van het land ook buiten.

Genus Textrix

Textrix denticulata. Dit prachtige spinnetje heeft een lengte van 6 - 8 mm.
Ze is erg snel en lijkt op een wolfspin maar is te herkennen aan haar lange spintepels.

Textrix denticulata
Web silk released from its spinnerets Textrix denticulata
Webzijde dat uit de spintepels gespoten wordt. Detail van de mannelijke palp
Textrix denticulata Textrix denticulata
Textrix denticulata detail van de vrouwenkop Textrix denticulata
   
Textrix denticulata
Textrix denticulata in haar web
Textrix denticulata
Textrix denticulata man

Home <------

Ed Nieuwenhuys, 23 maart 2023

26 augustus 2020, 28 December 2019, 29 December 2011, 2 Augustus 2011, December 24, 2008, 26 October 2005

Literatuur: http://natuurtijdschriften.nl/download?type=document;docid=492648, De levende natuur 51 (4); 57-60 (1948)

Hieronder de tekst van de verwijzing mocht de hyperlink niet meer werken

DE LABYRINTHSPIN (AGELENA LABYRINTHICA (L)).

Vanaf Juli zijn mannetjes en wijfjes van de Labyrinthspin volwassen.
Was er tot nu toe geen verschil merkbaar in hun levenswijze, van nu af wordt dit geheel anders.
Het mannetje verlaat kort na zijn laatste vervelling zijn web om er in de toekomst niet meer terug te keren noch een nieuw te maken van sedentair is hij zwervend geworden.
Voor hij echter op zoek gaat naar een wijfje, bewijst zijn web hem de laatste dienst: een gedeelte ervan gebruikt hij als „sperma-web".
Hij bijt en scheurt er een flink gat in, ongeveer elliptisch van vorm en versterkt een van de randen.
Nu gaat hij op die rand zitten met het achterlijf door het gat en onder heftig heen en weer bewegen van het achterlijf langs deze rand zet hij hierop een druppel sperma af.
Dan gaat hij weer boven op het web zitten, buigt zijn tasters afwisselend over de rand heen en neemt door het webje heen het sperma hierin op. Deze tasters zijn bij alle spinnen bizonder voor deze taak ingericht — elders hoop ik hierop uitvoeriger in te gaan.
Wanneer hij zo klaar is voor zijn taak, trekt hij zich terug in zijn woonhuis om de volgende dag zijn zwerftocht te beginnen.
Een enkele keer verdwalen ze hierbij wel eens en kan men ze haastig voortstappend ontmoeten op een terrein waar geen enkel web te vinden is, maar meestal zal hij spoedig op een web van zijn soort terecht komen.
Ten eerste liggen deze webben met verscheidene, vaak zelfs in groten getale, vrij dicht bij elkaar. Bovendien zijn er op die plaatsen weinig webben van andere soorten; alleen die van Linyphia montana (L.) en Agelena similis Keyserling komen in aanmerking.
Nu hebben de eerste wel een mat maar de verdere constructie verschilt zoveel, dat een Agelena-mannetje zijn vergissing wel zeer spoedig zal bemerken.
Met A. similis is het wat moeilijker: deze lijkt in uiterlijk, levenswijze en webbouw veel op A. labyrinthica, zoals haar naam (similis = gelijkend op) ook al zegt; maar zij is kleiner, later volwassen en haar web is niet zo stevig; bovendien is zij ook aanmerkelijk zeldzamer.
Komt een labyrinthica-mannetje nu op zo'n web, dan zal hij ofwel het verschil bemerken en weer weggaan ofwel zich naar de woonbuis begeven om het wijfje te ontmoeten. Dit heeft echter al lang de komst van een groter, dus gevaarlijk, dier bemerkt en een veilig heenkomen gezocht. Hij vindt dus de woonbuis leeg en verlaat het web om elders zijn geluk te beproeven.
Een web van de soort echter kan nog verschillende eigenaars hebben: een volwassen of nog onvolwassen wijfje, maar ook een pas volwassen of nog onvolwassen mannetje.
Bij verschillende webbouwende spinnen kan het mannetje het verschil, minstens tussen webben van mannetjes en wijfjes, door zijn chemo-tactische zin (een combinatie van reuk en gevoel) bemerken, zoals uit onderzoekingen blijkt.
De proeven van M. Holzapfel (1935) hebben echter aangetoond, dat dit bij Agelena niet het geval is. Hier moet het mannetje proberen.
Hij stapt dus vol goede moed het web op en vindt door zijn gevoel de richting van de woonbuis: dit is het laagste punt van het web en de spanning daarvan loopt in die richting.
Trillingen van het achterlijf, schokkende bewegingen met de poten en heel het lichaam verraden ondertussen zijn sexuele emotie.
De reacties van de eigenaar of eigenares van het web kunnen heel verschillend zijn; soms stormen ze bij de eerste stappen, die het mannetje op het web zet, uit de woonbuis te voorschijn, alsof er een prooidier was aangekomen; ze schijnen het verschil echter spoedig te bemerken, waarschijnlijk aan de verschillende manier van bewegen.
Soms vallen ze de indringer aan en achtervolgen hem met dreigend geopende kaken tot hij het hazenpad kiest: dit komt voor bij mannetjes en niet parings-bereide wijfjes.
Soms nemen ze ook de vlucht, iets wat vooral onvolwassen wijfjes doen. Soms blijven ze volkomen passief in de woonbuis zitten, wachtend op de dingen die komen; dit gedrag vertonen meestal parings-bereide wijfjes, maar ook mannetjes gedragen zich wel eens zo. Veel wijzer is het mannetje dus nog niet geworden, maar zijn kansen staan toch niet slecht, te meer daar de meeste dieren rond dezelfde tijd volwassen worden, de mannetjes spoedig hun web verlaten en dit dan in korte tijd tot verval komt. Wanneer het mannetje dus bij de woonbuis aankomt, zal hij in verreweg de meeste gevallen een wijfje vinden, dat tot paring bereid is.
Nu begint hij met het eigenlijke voorspel van de copulatie: met tasters en voorpoten bebetrommelt hij het wijfje, dat daardoor in een soort lethargische toestand komt, hij pakt haar nu met zijn kaken bij de knieën van het eerste paar poten en trekt haar omhoog naar de ingang van de woonbuis. Daar legt hij haar op haar zij, gaat schrijlings over haar heen staan en voltrekt met zijn tasters de copulatie.
Eerst wordt de ene taster ingebracht ongeveer gedurende een minuut, teruggetrokken, weer ingebracht enz.; na ongeveer een uur legt hij het wijfje op haar andere zij en begint met de andere taster.
Bij die tasterverwisseling wil het wijfje nog wel eens ontwaken uit haar lethargie, maar het mannetje heeft haar weer spoedig gesust.
Na de voleinding van de copulatie kan het ooit gebeuren, dat het wijfje plotseling opspringt en probeert het mannetje te grijpen — iets wat bij sommige spinnensoorten ook nogal eens gelukt; het mannetje wordt dan opgegeten.
Maar bij Agelena scheiden ze meestal in vrede; het is dan ook niet ongewoon, dat we in de paringstijd mannetje en wijfje vreedzaam op hetzelfde web zien zitten. Kort na de copulatie vult het mannetje opnieuw zijn taster met sperma.
Soms copuleert het wijfje enkele dagen later nog eens ofwel met hetzelfde ofwel met een ander mannetje, maar soms doet ze dit pas nadat ze eieren heeft afgezet.
Bezien we nu nog even het geval, dat een mannetje bij zijn binnendringen in de woonbuis in plaats van een wijfje een ander mannetje vindt, dat daar stil zit.
Hij betast en betrommelt ook dit, bemerkt dus blijkbaar zelfs bij aanraking zijn vergissing nog niet; de eigenaar begint nu ook met zijn poten te werken — iets wat een wijfje nooit doet en pas hierna druipt het binnengedrongen mannetje af.
Zo overvloedig als de spin door haar zintuigen wordt gegidst bij haar oriëntatie op haar web, zo weinig heeft ze hieraan bij de paring, maar op zeer eenvoudige wijze verloopt ook hier alles uitstekend.
Vier tot zes weken na de copulatie, dus gewoonlijk rond half Augustus gaat het wijfje over tot het afzetten van de eieren. Het eiernest, dat zij hierbij vervaardigt, is zeer kunstig, we zouden het als een vervolmaking van dat van Tegenaria ferruginea kunnen beschouwen.
Het wordt soms in de woonbuis aangebracht, soms aan het ondereinde hiervan tussen een paar stenen of in een of ander holletje in de grond. In het laatste geval gebruikt de spin veel grondmateriaal (zand, dorre blaadjes, houtstukjes enz.), dat ze tot een geheel aaneenspint en dan is er weinig moois aan haar werk te zien.
Meestal verlaat ze echter haar web en maakt haar eiernest vrij tussen de planten en geheel van spinsel.
In gevangenschap bouwt ze het ofwel in de woonbuis of tussen de mat en de bovenkant van haar kooitje.
Als we er één keer onze nachtrust voor over hebben, kunnen we het hele verloop volgen. Het prettige hierbij is, dat de spin gewoonlijk daags te voren de aanstaande gebeurtenis al aankondigt; ze maakt dan nl. een eindje onder de bovenkant van de kooi een nieuwe en veel kleinere mat of bouwt de woonbuis uit.
In de komende nacht wordthet grote werkstuk volbracht in een bijna onafgebroken spin-activiteit van vele uren. Het eiernest bestaat uit een matje, daarop los spinsel, daarop de eieren, weer los spinsel en dan weer een matje: dit alles vormt de eigenlijke eicocon; het wordt heel hecht aan elkaar gesponnen en loopt uit in verschillende punten, die met stevige „kabels" aan de buitenste omhulling zijn bevestigd (fig. 2). Deze laatste, die ongeveer de vorm en de grootte van een kippenei heeft, is weer van alle kanten met stengels en bladeren van de omgeving versponnen.
Er bevinden zich gewoonlijk twee openingen in, waardoor de spin, die meestal „bij haar schat op wacht zit", in en uit kan.
In het begin maakt ze hier nogal eens gebruik van om een enkel prooidier op haar, web te vangen of om een tweede keer te copuleren, maar geleidelijk neemt ze minder voedsel tot ze vroeger of later in het najaar sterft.
Soms maakt ze nog een tweede eicocon in hetzelfde eiernest, soms zelfs nog een compleet tweede eiernest.
Uit onderzoekingen van Schlott (1932) en anderen bleek, dat dit afhing van de hoeveelheid voedsel, die ze gebruikte. Door overvloedig voeren kon men er haar zelfs toe brengen 4 of 5 eiernesten te vervaardigen, die echter steeds minder eieren bevatten (het 5e b.v. maar 4).
Ook schijnen alleen de eieren van de eerste en tweede eicocon bevrucht te zijn.
De bevruchting van de eieren heeft bij spinnen waarschijnlijk pas plaats op het ogenblik, dat ze afgezet worden of mogelijk zelfs pas kort daarna. Het sperma wordt door het wijfje na de copulatie in haar „sperma-blaasjes" (receptacula seminis) bewaard.
De eieren worden steeds afgezet in een vloeistof, die spoedig door de eieren en het wattige spinsel om de eieren wordt opgenomen; een gedeelte van deze vloeistof zou het sperma kunnen zijn.
Wanneer de herfst komt en de bladeren beginnen te vallen, bestaat er geen gevaar, dat het eiernest door het verdwijnen van de beschuttende bladeren voor elk speurend oog — en die zijn er in de winter veel! — zichtbaar wordt; integendeel, want daar verschillende bladeren met het eiernest waren versponnen, vallen ze niet op de grond, maar blijven op en om het eiernest hangen; nog andere vallen erop en het slot is, dat de camouflage wel zo volmaakt mogelijk wordt en de isolering tegen de koude bovendien ook.
De jongen, die laat in het najaar uitkomen en voorlopig in de eigenlijke cocon blijven, hebben dan ook niets van de koude te duchten.
In het voorjaar houden ze zich eerst nog korte tijd in het eiernest op, waarna ze zich verspreiden; ze hebben dan nog steeds niets gegeten, maar teren geheel op de resten van de eidooier in hun lichaam. Hun aantal is niet groot, gewoonlijk tussen 50 en roo; vergeleken met de honderden eieren, die kruisspinnen leggen, maar een klein getal.
Maar van de kruisspin-eieren, ook al zijn ze heel aardig gecamoufleerd, zullen er 's winters nogal wat in hongerige vogelmagen verdwijnen, terwijl dit bij de labyrinthspin zelden'of nooit zal gebeuren. , . Op hun zwerftochten hebben de jongen al spoedig een geschikt terrein gevonden. Behalve op de reeds genoemde plaatsen (zonnige hagen en wegkanten) kunnen we ze aantreffen op laag kreupelhout, bosranden en zelfs droge weiden, als het gras en de andere planten niet te laag zijn.
Maar één voorwaarde moet altijd vervuld zijn: er moet volop zon zijn; onder bomen of aan de noordzijde van een haag of struik zullen we ze niet vinden. Hier maken de jongen hun eerste webjes, groeien voorspoedig op en bereiken na enkele vervellingen in betrekkelijk korte tijd de volwassen leeftijd.